Atypisch is het nieuwe normaal.
Bijgewerkt op: 1 jan.
Verhaal #18 uit mijn manuscript van roman 'Fragmenten uit het spectrum'
Je eerste jaar op de Van Gilseschool in Haarlem was als vanzelf gegaan. Van geheimzinnig briefcontact tussen je moeder en juf Loes was natuurlijk wel sprake geweest, alsof ze als kleine schoolmeisjes over een leuke jongen aan het roddelen waren, over zijn intriges, zijn tegenstrijdigheden, of gewoon heel droog de dingen die hij in het weekend had gedaan, pratend over zaken waar juf Loes iets vanaf moest weten, voordat je haar met trots gestrikte veters - want ze had je uitgedaagd dat eens eindelijk gewoon te leren - op maandagochtend de hand zou schudden, linea recta uit het busje gerold, beduusd van de potjes Fifa die je met Matthijs had gespeeld, de uit Aalsmeer getogen jongen in ons busje.
Het was, kortom, een jaar van conservatieve vooruitgang geweest. Aan je nieuwe klas en tweede jaar op school, groep 5, zou je echter het meest herinneren. En terecht. Want leuk dat het was om twee mannelijke leraren te hebben, Jouri en Thijmen.
Mensen om naar op te kijken, om gekke bekken naar te trekken, mensen om ruzie mee te maken wanneer je weer iets iets te veel Hitler en iets te weinig Ghandi was geweest tegenover onschuldige zielen op het voetbalveldje, nogmaals beduusd door de lage kwaliteit van passing, van inzichtelijkheid hoe een bal in het doel te krijgen, arrogant als je was over je eigen kwaliteiten. Over je eigen leiderschap. Over de uitbreiding van je voetbalimperium.
‘Je kunt die goal toch wel maken!?’ schreeuwde je dan, hulpeloos wijzend naar het doel, alsof de bal op magische wijze dan toch haar weg in het doel zou vinden. Het was het soort opwellende arrogantie die de dunne lijn kon zijn tussen de behulpzame Koen, en de Koen die de erkenning die hij elk weekend van mensen op de sportclub kreeg, als wapen ging gebruiken om anderen mee te kleineren. Te koeioneren. Iets waar Jouri en Thijmen, wanneer je na de pauze jouw weg naar binnen zou maken, immer kort op zaten.
‘Koen, het is nu echt klaar. Ik begrijp van Patrick uit groep 5B dat je hem hebt uitgescholden op het voetbalveld?’
Je zei dan: ‘Eh, nee, ik schold hem niet uit Jouri!... Ik wees hem enkel op het feit dat hij die pass had moeten geven.’ Dat daar dan een vleugje dictator en gefrustreerd autisme bij zat vertelde je er nooit bij, maar Jouri hoefde je dit niet te vertellen: Hij wist het al.
‘Niks mee te maken’ zou Jouri mij nog zo vele malen gedecideerd zeggen. ‘Jij bent Koen en jij moet je is gaan gedragen op het voetbalveld. Jij maakt anderen verdrietig… Ga maar even in de hoek staan.’ waarna hij langzaam uit je gezichtsveld zou verdwijnen, op weg naar jullie lokaal, waar je matties, de vriendengroep uit je klas, zich nog even verdwaasd af moesten vragen waar je nou bleef. Rik, Roos, Femke, Guy en Boy. Zo heetten ze.
Rik, een voetballer, net zoals jouw. Strak kortgeknipt Haags-achtig haar, met een postuur a la Peter Crouch - een lange slungelige Engelse voetballer. Roos, een leuk en stil meisje uit Hillegom, die zich nooit van de wijs liet brengen door de dominante en spraakzame jochies uit onze klas. Femke, haar vriendin, met blonde krullende haren en aanstekelijke lach, ondanks haar tanden die permanent op 45 graden stonden. Oh, en dan hadden we ook nog Guy en Boy. Guy, een kleine jongen uit Amstelveen, vol kennis over Monstertrucks, en hoe ze elk jaar de Gelredome in Arnhem ‘zouden veroveren!!!!!!’ en ‘loopingsssss maakte’’, met daarnaast bovendien een, naar jouw mening, irrationele liefde voor de voetbalclub Vitesse. Tenslotte, Boy, een voetballer uit Zwanenburg, met steil blond haar die elke ochtend een flinke en terroristische aanslag waardige hoeveelheid gel te verduren kreeg.
Iets wat alle andere andere jongens uit de klas in een zichzelf versterkende vicieuze cirkel steeds meer zagen - omdat vooral de meisjes er dol op waren, waarbij bij jullie het nietige besef indaalde dat Boy het voetbalveld weliswaar niet beheerste, maar het speelveld rond de harten van de meisjes, die toch zeker wel.
En dat deed pijn, kon pijn doen, totdat jij en Rick hem de zoveelste panna tijdens de pauze toe wisten toe te delen. ‘Ha!’ zeiden jullie dan, meer uit machteloosheid dan het gevoel echt jullie gelijk hiermee te halen, of hiermee jullie eigenwaarde op te kunnen schroeven, dan wel die eigenwaarde juist neer te halen, voortgedreven door de droevigheid van onze opmerking. ‘Ha!’
Toch wisten jullie het als groep wel met elkaar te vinden. Er zou geen dag voorbijgaan waarop jullie kliek verbroken werd. Dat jullie niet hechter werden.
En toch, en toch zou er vanuit jouw toch ook wel steeds vaker een reflectie ontstaan op je positie in de groep, in de klas, op school. Meester Jouri weet nog erg goed hoe je met elke dag die verstreek, met elke les en ruzie die zich voor zou doen, hem er meer en meer en meer van wist te overtuigen dat je misschien niet helemaal meer op de Van Gilse hoorde. Dat je op een of andere manier weer het buitenbeentje was geworden, weer er niet helemaal bij hoorde, weliswaar op een meer ‘positieve’ manier, zou je zeggen, maar - en dit vroeg je jezelf vaak af: Was dat wel zo? Was het wel op een ‘positieve’ manier?
Was het positief om je continu bij een kleine groep vrienden te hebben gevoegd, waar je je al die tijd aan op hebt getrokken, nog beter mee en door hebt geleerd wat trouw en vriendschap is, om uiteindelijk het onbewuste, wellicht door de maatschappij opgedrongen gevoel te hebben dat je op hen ‘neer zou moeten kijken’? Dat je neer moet kijken op het feit dat zij een jaartje of twee-drie langer op ‘die school’ bleven zitten? Je dacht toch, rationeel gezien, zeker van niet, maar dat snelle, intuïtieve en oordelende deel van ons brein, van mijn brein, zou toch elke keer weer dat idee naar binnen katapulten, waarna dat andere, rationele deel van ons brein, van jouw brein, zou zeggen dat het niet klopte. Dat het onzin was. Error. Correctie. Hou je bek Koen. Arrogante klootzak dat je bent. Wie denk je wel dat je bent?
En inderdaad. Het was niet iets positiefs. Die gedachten. Iets wat tegelijkertijd, helaas, afstraalde op de wereld, buiten, buiten ‘die school’, haar mensen, haar normen, en gedrag, haar onbewuste taal: ‘hij is anders’. ‘Mentaal beperkt’. ‘Je ziet er helemaal niet uit als een autist, joh!?’ - hoe de fack ziet die er dan wel uit?
Iets waar jongens en meisjes als jouw, jongens en meisjes met dezelfde uitdagingen, strubbelingen, harrewarrige gekut in de sociale interactie, elke dag mee geconfronteerd werden wanneer jullie met onze speciale busjes terug naar huis werden gereden, onze weg vonden naar plekken met ‘normale mensen’.
Telkens weer geconfronteerd met het onzichtbare neerbuigende. Met de onbewust vaak statusdriftige en vergelijkende mens, enkel op basis van het feit of we ons wel ‘normaal’ gedroegen op school, de ‘juiste’ kleren aanhadden, of ‘extra’ hulp nodig hadden om ‘bij te benen’. Alles wat afwijkt van de norm kon verketterd worden, wisten we, juist omdat het niet paste binnen de smalle verhoudingen van een aan bezuinigingen onderhevig schoolsysteem, van pgb-budgetten die enkel van wantrouwen richting ouders uitgaan, tot de normen die er bestonden over ‘normaal’ zijn, over je ‘aanpassen aan de norm’, je ‘aanpassen’ aan het goede burger zijn: hard werken moet je, produceren, waarde toevoegen. Binnen de kaders van de religie der meritocratie.
Het idee zou dan zijn dat je dit, iets toevoegen, werken, ‘productief’ zijn, niet doet, minder doet, niet behaalt als je extra hulp nodig hebt. Als je geen directe waarde toevoegt. Als je autistisch doet. Als je afwijkt. Als je niet in een hokje gestopt wilt worden, maar woekerend jezelf wil ontdekken, maar daar gewoon nog wat langer de tijd voor nodig hebt, net zoals iedereen, ‘normaal’ en ‘niet-normaal’, ‘superieur’ en ‘inferieur’ dat soms nodig heeft. Om even geen waarde toe te hoeven ‘toevoegen’. Om autistisch te kunnen zijn, hoe we dat ook willen noemen. Om even doordeweeks met een kopje thee aan de keukentafel de tijd te hebben na te denken over het leven, of met je luie reet de al dagen aaneen stuk door naar jouw loerende zak chips eens even flink te grazen te nemen, of, iets leuks met je vrienden te doen.
Het punt is dat je van de straten gelegen naast de school naar binnenkijkend, het idee kon krijgen dat daar, ja daar ja, daar binnen ja, ‘kijk!’, inderdaad echt van alles misging. Dat veel van deze kinderen nooit een toekomst zouden krijgen. Geen toevoeging zouden zijn aan de maatschappij.
Rationeel denken we dan misschien niet zo. Rationeel zelfs jij niet zo. Maar hoe handelen we? Wat doen we? Wat zeggen we onbewust? Wat deed jij zelf destijds? Wat blijkt uit die handelingen, gedreven door onze intuïtieve brein, jouw brein, daar waar onze dieper gescholen impulsen en gedachten klaar staan om naar boven te borrelen. De maatschappij, het opstaan en weer gaan slapen, het reizen en weer gaan zitten, het contact maken en weer het isoleren, is voor ons een continue evenwichtsoefening van een balans zien te vinden tussen onze emotie en verstand. Tussen polariseren en omarmen. Tussen denigreren en omhoogtrekken. Tussen bozigheid en reflectie. Dat betekent echter niet dat we die oefening uit de weg mogen gaan. Dat jij die oefening uit de weg mocht gaan, puur omdat je het pedante gevoel had ‘hier wel ondertussen niet meer thuis te horen, hier niet meer hoefde te zijn’.
Want wat gebeurt als die balans wegvalt? Als we haar als mensen niet meer willen onderhouden? Wat betekende het voor mij en de vriendengroep? Voor onze relatie? Wat betekende het voor de kinderen op de van Gilseschool, die elke dag weer naar buiten vliegen, op zoek naar contact, op zoek naar opstaan, op zoek naar reizen, wanneer die balans er niet meer is? Vinden we dan enkel bozigheid, polarisatie en denigerend afval? Of vinden we reflectie, omarming, en mensen die ons fier omhoogtrekken, ons het gevoel gevend dat we wel een plekje hebben in de maatschappij? Dat, zoals we eigenlijk al eeuwen geleden hadden moeten erkennen, ‘atypisch’ zijn eigenlijk gewoon het nieuwe normaal is. En atypisch, dat waren we zeker. ‘Ha!’